Het beroep Molenaar

Het Begin
De eerste molens in Nederland dateren uit 1200. Sindsdien bestaan er dus molenaars. Vanaf het begin van de vijftiende eeuw waren molenaars van korenmolens essentieel voor de voedselvoorziening in een dorp. De molenaar maalde graan tot meel, waardoor de inwoners brood hadden. Vrijwel ieder dorp in Nederland had minimaal 1 molen en daarmee ook een molenaar. De molenaar was vaak niet de eigenaar van de molen. Meestal was dit een edelman of iemand uit het lokale stadsbestuur. 

Nederlandse molenaars  glorietijden
In de Gouden Eeuw (1600-1700) schoten windmolens als paddenstoelen uit de grond. Niet alleen korenmolens, maar ook poldermolens kwamen steeds vaker voor. Deze molens maalden polders leeg vanwege een tekort aan landbouwgrond. Vanaf de eerste helft van de zestiende eeuw ontstonden hierdoor verschillende droogmakerijen, waaronder de Beemster, de Purmer en de Schermer. Omdat het aantal molens vanaf de zeventiende eeuw toenam, was er een toenemende behoefte aan molenaars. In de tweede helft van de negentiende eeuw had Nederland ruim 9000 molens. 

De molenaar vanaf de twintigste eeuw 
In de twintigste eeuw verdwenen er veel molenaars. De komst van onder meer de stoommachine en elektrische motoren zorgden ervoor dat molens minder vaak nodig waren om graan te malen of water te pompen. Tegenwoordig oefent het leeuwendeel van de molenaars het werk vrijwillig uit. Het Vrijwillige Molenaars en het Ambachtelijk Korenmolenaarsgilde houden het beroep nog in stand. Daar kunnen mensen een opleiding tot molenaar volgen. Het ambacht van molenaar staat inmiddels op de Nationale Inventaris van Immaterieel Erfgoed en op de UNESCO Werelderfgoedlijst
Share by: